Gedicht uitgesproken tijdens de Sleuteloverhandiging aan vijf carnavalsverenigingen op het gemeentehuis.
Gemeentecarnaval
We lekken de lappen
We meppen de bollen
En stèke ‘t bunt
We ziften de mug
En we wippen de pint
Vijf gepauwde prinsen
Vijf keer ne schône stoet
Vijf keer een zotte zitting
En overal is’t goed
Vijf robuuste raden
En n'n attente adjudant
De prins dè is grutste
Mee d’n vorst dicht bij de hand
Vijf parmante proclamaties
Altè kolderiek
Vijf keer ne stoere sleutel
Daar ligt de symboliek
Vijf keer naar de scholen
Vur 't kindercarnaval
Vijf keren dorstig dweilen
Of polonaise op 't bal
Vijf keer klinkt het: Ober
Zet hier 's een blad bier
Vijf keren laveloos lallen
En overal plezier
Want:
We lekken de lappen
We meppen de bollen
En stèke ‘t bunt
We ziften de mug
En we wippen de pint
Da’s vastenaovond
Altè mee muziek
Maar elk durp op zijn eigen
Want alle vijf uniek
In de Muggesteek een preview van de start van mijn carnavalsbuut 2017, waarin ik mijn belevenissen met de gemeentevoorlichters richting dorpsdichterschap toelicht.
Blaalse wend
“Wat is dat Bladelse wend?”,
Vroeg de vurlichter van de geminte Blaal.
Ik zee: “Da ge da nie kent.
Da weten we toch allemaal.”
Ze zochten n’n durpsdichter.
’t Was zèn idee.
Ik zee: “De oplossing ligt er,
want dan doei ik toch mee.”
Ik beschreef ‘m mène lèvensgang
en da ik bè de Muggen, voornamelijk tekstueel,
mijn eigen al veule jaoren lang
een plak verwerf op ’t carnavalstoneel.
Mèr da ventje zo bleek in het gesprek
-en daor ben ik gruwelijk van verschoten-
hai als vurlichter één groot gebrek
um Blaal te kunnen promoten
Onze règenjas zat nie in zijn repertoire.
Hij hai geen benul van onze hoed.
Hij wies – en da vond ik ‘t grutst bezwaar –
niks van onze spreekwoordelijke overmoed
Ik vertelde ‘m over carnaval als uitlaatklep.
Want als ge durpsdichter op de keeper bekèkt
is da precies waor ik ’t over heb
En da hoeft echt nie altè in ons dialect.
Hij keek me wa glaosèttig aon
alsof ie waoter zag branden,
mèr ik heb hem toen mèr laoten verstaon
Durpsdichter is bij mèn in goeie handen.
“Want”, zee ik tegen dieje vurlichter,
“Ge bent een menneke mee talent.
’t Benoemen van n’n Durpsdichter,
dè is precies wa ik bedoel mee Blaalse wend.”
Op de zittingsavonden van De Muggezifters bezongen De Buufkes (Nienke van Lieshout en Marjo van Herk) in een lied de Dorpsdichter. Daar volgde natuurlijk een antwoord op.
KIjk voor de tekst van het lied bij de 'Losse flodders'.
Ik had niet verwacht
Dat ik het zou krijgen
Wie had dat gedacht
Een bankske vur mijn eigen
Maar wat is een bank
Nou voor een waardeloos cadeau
Zonder de zoetgevooisde klank
Van Nienke en Marjo.
Uit jullie welgevormde kelen
Klinkt alles harmonisch
Wat zou ik ze graag strelen
Al is het maar platonisch
Want hoe kan ik nou dichten
In eenzame tijden
Voldoen aan mijn plichten
Zonder mijn muzen terzijde
Op mijn bankske met deze Sirenen
Brengt poëzie mij tot onmeetbare hoogte
Zonder jullie zou ik wenen
En rest mij dichterlijke droogte.
Alleen op die bank is niet te verdragen
Ik zou me bezatten in een duistere kroeg
Rest me nog één ding wat ik even moet vragen.
Is da bankske voor ons drieën wel breed genoeg?
Maak jouw eigen website met JouwWeb