Carnaval

 

Mijn kieltje hangt gestreken in de kast,

Want ik ben nog  lang niet toe

Aan dat uitbundig carnavalsgedoe.

Ik hoef niet te kijken of ’t nog past.

 

Wat moet ik met die rare verkleedpartij?

Laat mij dit jaar maar lekker alleen.

Ik hoef geen drukte om mij heen.

Dit jaar een keer geen carnaval voor mij.

 

Maar als de eerst klanken klinken

Kan ik de lokroep toch niet weerstaan.

Dus trek ik vlug mijn kieltje aan

 

Om met vrienden naar de kroeg te gaan

En samen ons eerste glas te drinken,

Want carnaval kan ik  niet overslaan.

Eén van mijn Bladelse voorbeelden is Joop Bos. Hij publiceerde gedichten onder het pseudoniem Martijn. Een aantal jaren lang, kreeg hij de achterpagina van De Muggesteek voor een contemplatief gedicht. Carnaval, aswoensdag, vergankelijkheid en het geloof waren thema’s voor hem. In dit gedicht waart de geest van Joop Bos.

 

Aswoensdag

 

Het bier verschraald

Achtergebleven

In een troebel glas

Vol hunkerende

Herinnering

Aan de schuimkraag die was

 

Aan lachen en lallen

Zingen met zijn allen

In eigen akkoorden

Proosten en toosten

Begrijpen en troosten

Dronken woorden

In toeterende treur

Tegen

Tetterende tonen

 

Maar vandaag

Wankelt de kater

Door mijn lijf

En zoekt mijn

Omfloerst geheugen

De schuimkraag

In een bezoedeld glas

Met mijn eigen kruis van as.